• Home
  • Blog
  • Onderzoek concurrentiebeding!

Onderzoek concurrentiebeding!

Geplaatst op 11-04-2013

Recht of onrecht?      Een werkgever start een procedure tegen een werknemer. In het arbeidscontract is geen concurentie- relatiebeding opgenomen. Toch verzoekt werkgever de rechter uitspraak te laten doen in het geschil. Volgens werkgever handelt werknemer in strijd met  artikel 10 van de cao voor het kappersbedrijf, inhoudende dat het verboden is om “in de vrije tijd” bedrijfsmatig kapperwerk te verrichten terwijl het niet hebben van een concurrentie-  relatiebeding het de werknemer in beginsel vrij staat zich na afloop van de arbeidsrelatie in vrije concurrentie met de ex-werkgever te begeven. Een goed feitenonderzoek had wellicht de zaak een andere wending gegeven. Vraag gerust een vrijblijvend introductiegesprek aan. (TH)

____________________________________________________________________________________________

LJN: BZ5382,Sector kanton Rechtbank Maastricht , 513800 CV EXPL 13-804
Datum uitspraak:            14-03-2013
Datum publicatie:           25-03-2013
Rechtsgebied:  Civiel overig
Soort procedure:            Voorlopige voorziening
Inhoudsindicatie:            Voormalige werkgever (kapsalon) vordert in kort geding schadevergoeding van ex-werkneemster op grond van onrechtmatige concurrentie. Vordering afgewezen nu de gestelde onrechtmatige concurrentie tegenover de gemotiveerde betwisting van ex-werkneemster in het bestek van het kort geding onvoldoende is aangetoond.

 

Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats MaastrichtBurgerlijk rechtZaaknummer 513800 CV EXPL 13-804
typ: RKVonnis in kort geding van 14 maart 2013

in de zaak van

[NAAM EISENDE PARTIJ], handelend onder de naam [NAAM EENMANSZAAK EISENDE PARTIJ],
zaakdoend en wonend te [ADRESGEGEVENS EISENDE PARTIJ],
eisende partij,
verder te noemen: [naam eisende partij],
gemachtigde: mr. M.J.J. Pieters, advocaat te Heerlen

tegen

[NAAM GEDAAGDE PARTIJ], handelend onder de naam [NAAM EENMANSZAAK GEDAAGDE PARTIJ],
zaakdoend en wonend te [ADRESGEGEVENS GEDAAGDE PARTIJ],
gedaagde partij,
verder te noemen: [naam gedaagde partij],
gemachtigde: mr. E.G.M.G. Huntjens, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Roermond.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Op 20 februari 2013 heeft [naam eisende partij] de kantonrechter als voorzieningenrechter verzocht datum en tijdstip te bepalen waartegen [naam gedaagde partij] zou kunnen worden gedagvaard in kort geding voor het treffen van een of meer onmiddellijke voorzieningen bij voorraad als bedoeld in artikel 254 Rv.
De voorzieningenrechter heeft aan dit verzoek voldaan en tevens bepaald voor welke uiterste datum (28 februari 2013) het exploot van dagvaarding aan [naam gedaagde partij] betekend diende te worden.
Bij exploot van dagvaarding van 27 februari 2013 heeft [naam eisende partij] onder medebetekening van producties [naam gedaagde partij] in kort geding gedagvaard en opgeroepen voor de zitting van maandag 11 maart 2013 te 9:30 uur.
Op 7 maart 2013 zijn van de zijde van [naam gedaagde partij] per faxbericht vijf producties in het geding gebracht.

Ter zitting van 11 maart 2013 is [naam eisende partij] in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Pieters voornoemd, en is [naam gedaagde partij] in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Huntjens voornoemd. [naam gedaagde partij] heeft ter zitting een conclusie van antwoord in het geding gebracht.
Van het verhandelde ter zitting is door de griffier schriftelijk aantekening gehouden.

Daarna is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak op vandaag gesteld is.

MOTIVERING

a.   de vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet dan wel onvoldoende weersproken staat in deze procedure het navolgende vast:
–  [naam gedaagde partij] is gedurende de periode 14 november 1997 tot 1 augustus 2012 krachtens arbeidsovereenkomst voor zestien uur per week in dienst geweest van [naam eenmanszaak eisende partij], welke kapsalon tot mei 2011 geëxploiteerd werd door wijlen de heer [naam vorige eigenaar eenmanszaak eisende partij], waarna [naam eisende partij] de exploitatie van de zaak heeft voortgezet;
–  de arbeidsovereenkomst bevatte geen concurrentiebeding en geen relatiebeding;
–  sinds enig moment is [naam gedaagde partij], toen zijn nog in dienst was bij [naam eenmanszaak eisende partij], voor eigen rekening als kapster gaan werken en hield zij zich ook bezig met visagie, manicure en “hot stone” massage;
–  vanaf 23 november 2011 staat het bedrijf van [naam gedaagde partij], genoemd “[naam eenmanszaak gedaagde partij]”, bij de Kamer van Koophandel als eenmanszaak geregistreerd op haar woonadres;
–  bij brief van 23 april 2012 heeft de toenmalige gemachtigde van [naam eisende partij] [naam gedaagde partij] gesommeerd haar (concurrerende) activiteiten te staken en gestaakt te houden en haar aansprakelijk gehouden voor de door de werkzaamheden van [naam gedaagde partij] door [naam eisende partij] geleden en te lijden schade;
–  op 7 juni 2012 zijn partijen schriftelijk overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst uiterlijk op 1 augustus 2012 geëindigd zal zijn;
–  [naam gedaagde partij] heeft aan de sommatie van 23 april 2012 tot op heden niet voldaan.

b.   de vordering

Bij voormeld exploot van dagvaarding vordert [naam eisende partij] – bij wege van onmiddellijke voorziening bij voorraad – de veroordeling van [naam gedaagde partij]:
– om binnen 24 uur na het in dezen te wijzen vonnis haar ondernemingsactiviteiten met betrekking tot haar eenmanszaak [naam eenmanszaak gedaagde partij] te staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag althans dagdeel dat [naam gedaagde partij] zich niet aan die veroordeling houdt;
– om zich te onthouden van iedere zakelijke betrokkenheid, middellijk of onmiddellijk, actief of passief, direct of indirect, bij activiteiten gelijksoortig aan de activiteiten waarop [naam eisende partij] zich toelegt, binnen een straal van 25 kilometer van de vestigingsplaats van [naam eenmanszaak eisende partij], gedurende een periode van 48 maanden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag althans per dagdeel dat [naam gedaagde partij] zich niet aan deze veroordeling houdt;
– om zich te onthouden van het tegen vergoeding of om niet rechtens of feitelijk al dan niet direct bedienen van en/of verrichten van werkzaamheden voor de in het klantenbestand van eiser voorkomende vaste klanten en vaste relaties van [naam eisende partij], op straffe van verbeurte een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat [naam gedaagde partij] zich niet aan deze veroordeling houdt;
– om zich te onthouden van het direct of indirect, middellijk of onmiddellijk benaderen van vaste klanten van [naam eisende partij] teneinde te bewerkstelligen dat bedoelde klanten naar [naam gedaagde partij] overstappen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat [naam gedaagde partij] zich niet aan deze veroordeling houdt;
– om binnen drie dagen na het in dezen te wijzen vonnis aan [naam eisende partij] een bedrag ten titel van voorschot te betalen van € 10.000,00;
– om aan [naam eisende partij] de door hem gemaakte buitengerechtelijke kosten van € 968,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2013 tot aan de dag van voldoening;
– tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten ad € 131,00 zonder betekening dan wel € 199,00 in geval van betekening, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis, en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis tot aan de dag van voldoening.

c.  het geschil

[naam eisende partij] voert ter onderbouwing van zijn vorderingen aan dat met [naam gedaagde partij] weliswaar geen concurrentiebeding is overeengekomen, doch dat niettemin sprake is van onrechtmatige concurrentie door [naam gedaagde partij], doordat zij doelbewust stelselmatig en substantieel – en zelfs onder werktijd (bij [naam eenmanszaak eisende partij]) – een deel van de klanten actief heeft benaderd met het doel ‘over te stappen’ (als klant) naar [naam gedaagde partij], waarbij [naam gedaagde partij] lagere tarieven hanteert dan [naam eisende partij] en dit ook aan bedoelde klanten heeft medegedeeld, dit alles met gebruikmaking van kennis en gegevens die zij tijdens het dienstverband bij [naam eenmanszaak eisende partij] heeft opgedaan. De vaste klanten van [naam gedaagde partij] blijven weg bij [naam eenmanszaak eisende partij].
[naam eisende partij] heeft sinds de opening van [naam eenmanszaak gedaagde partij] schade geleden door de handelwijze van [naam gedaagde partij], doordat de omzet van [naam eenmanszaak eisende partij] is gedaald. Er is sprake van omzetschade over de periode januari 2012 tot en met februari 2013 tot een bedrag van
€ 22.641,00. [naam eisende partij] heeft schriftelijke verklaringen van vier klanten ingebracht (productie 9 bij exploot) die verklaren dat [naam gedaagde partij] hen benaderd had toen zij nog bij [naam eenmanszaak eisende partij] werkte om bij haar klant te worden, waarbij twee van die klanten tevens te kennen geven dat [naam gedaagde partij] hen daarbij een visitekaartje heeft gegeven. Daarnaast heeft [naam gedaagde partij] in strijd gehandeld met artikel 10 van de cao voor het kappersbedrijf, inhoudende dat het verboden is om “in de vrije tijd” bedrijfsmatig kapperwerk te verrichten.
Twee andere kapsters die in dienst van [naam eenmanszaak eisende partij] werken hebben daarnaast onder meer verklaard dat [naam gedaagde partij] onder werktijd haar privételefoonnummer aan klanten versterkte (productie 8 bij exploot).

[naam gedaagde partij] voert tot haar verweer aan dat zij al geruime tijd vóórdat zij zich “officieel” bij de Kamer van Koophandel liet registreren, met medeweten van wijlen de heer [naam vorige eigenaar eenmanszaak eisende partij], ook voor eigen rekening werkte. [naam vorige eigenaar eenmanszaak eisende partij] had – aldus [naam gedaagde partij] – haar te kennen gegeven geen bezwaar tegen de (neven)activiteiten van [naam gedaagde partij] te hebben, zolang zij geen klanten van de dames [naam eenmanszaak eisende partij] bediende, en [naam gedaagde partij] heeft zich altijd aan die afspraak gehouden, ook na het overlijden van de heer [naam vorige eigenaar eenmanszaak eisende partij]. De gestelde omzetdaling van [naam eenmanszaak eisende partij] heeft dus – wat daar ook van zij – niets met de zelfstandige werkzaamheden van [naam gedaagde partij] te maken.
Na ontvangst van bovengenoemde brief van 23 april 2012 heeft [naam gedaagde partij] over die brief een gesprek met [naam eisende partij] gehad, waarbij [naam eisende partij] haar te kennen heeft gegeven dat zij, indien zij bij [naam eenmanszaak eisende partij] in dienst wilde blijven, haar nevenactiviteiten diende te staken. Daarop heeft [naam gedaagde partij], na enig beraad, besloten voort te gaan met haar eigen onderneming, waarna in goed overleg is bepaald dat zij nog zou uitwerken totdat een collega van vakantie was teruggekeerd, en dat de wegen van [naam gedaagde partij] en [naam eisende partij] daarna zouden scheiden. Daarna moest [naam gedaagde partij] van [naam eisende partij] zelf aan de klanten vertellen dat ze zou vertrekken. Zij heeft dit vervolgens gezegd tegen de klanten die zij bediende. Diverse klanten waren van haar werkzaamheden voor eigen rekening toch al op de hoogte doordat [naam gedaagde partij] hun echtgenoten of kinderen knipte.
[naam gedaagde partij] gaf haar telefoonnummer – ook al vóór het overlijden van de heer [naam vorige eigenaar eenmanszaak eisende partij] – inderdaad wel eens aan klanten, maar dat was dan ten behoeve van haar echtgenoot (die een glazenwassersbedrijf heeft) of van haar dochter (die als schoonheidsspecialiste modellen in spe zocht). [naam gedaagde partij] heeft in verband met genoemde afspraak met de heer [naam vorige eigenaar eenmanszaak eisende partij] nooit haar eigen telefoonnummer gegeven aan klanten vanwege haar eigen zelfstandige activiteiten.
Ten aanzien van de vier verklaringen van klanten die als productie 9 bij exploot zijn ingebracht, erkent [naam gedaagde partij] dat zij aan [getuige 1] en aan [getuige 2] haar visitekaartje heeft gegeven, met daarbij de aantekening dat [getuige 2] haar daar zelf om gevraagd had.
Uit de door [naam eisende partij] overgelegde verklaringen blijkt in ieder geval niet dat [naam gedaagde partij] actief, substantieel en stelselmatig klanten van [naam eisende partij] geworven heeft. [naam gedaagde partij] heeft een lijst in het geding gebracht van de 56 klanten die zij bediende toen zij nog bij [naam eenmanszaak eisende partij] werkte (productie 3). Daarvan zijn er veertien klant geworden van de eenmanszaak van [naam gedaagde partij], waarvan er tien verklaard hebben dit op eigen initiatief te hebben gedaan (productie 4). Van de overige vier klanten heeft zij geen verklaring overgelegd vanwege onbereikbaarheid of de wens om niet in dit geschil betrokken te worden.
[naam gedaagde partij] voert voorts aan dat het aan klanten zelf is om te kiezen door wie ze hun haar laten knippen. Zij was dan ook niet gehouden om klanten van [naam eisende partij] die zich tot haar wendden de deur te wijzen. Ze was immers niet gebonden aan een concurrentiebeding of aan een relatiebeding. Evenzo staat het haar vrij om lagere tarieven te hanteren dan [naam eisende partij].

d.   de beoordeling

Het door [naam eisende partij] gestelde spoedeisend belang wordt aannemelijk geacht.

Om een voorziening te kunnen treffen als gevorderd dient met redelijke mate van zekerheid aangenomen te kunnen worden dat in een eventueel nog aanhangig te maken bodemprocedure zal worden geoordeeld dat deze – of (een) vergelijkbare – vordering(en) zal/zullen slagen. Bij deze beoordeling kan dus slechts een voorlopig oordeel worden gegeven en die beoordeling moet geschieden op basis van hetgeen in deze korte procedure naar voren gebracht is.

Vaststaat dat [naam gedaagde partij] en [naam eenmanszaak eisende partij] geen concurrentiebeding en geen relatiebeding overeengekomen zijn. Uitgangspunt is dan dat het de werknemer in beginsel vrij staat zich na afloop van de arbeidsrelatie in vrije concurrentie met de ex-werkgever te begeven.
Wil er sprake zijn van onrechtmatige concurrentie dan dienen er concrete bijkomende omstandigheden vastgesteld kunnen worden. Richtinggevend voor het leerstuk van onrechtmatige concurrentie is (nog steeds) het arrest Boogaard/Vesta (HR 9 december 1955, NJ 1956/157). Uit dat arrest kan worden afgeleid dat onrechtmatige concurrentie aan de orde kan zijn als sprake is van het stelselmatig en substantieel benaderen van duurzame klanten van de voormalige werkgever teneinde de klanten te bewegen de relatie te verbreken. Daarbij zijn vooral de omstandigheden van het geval bepalend, bijvoorbeeld of gebruik gemaakt wordt van kennis en gegevens die de werknemer heeft verkregen bij zijn voormalige werkgever. Daarnaast kan concurrentie onrechtmatig zijn omdat het tijdens het dienstverband plaatsvindt. 

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voornoemde redelijke mate van zekerheid over de uitkomst van een bodemprocedure vooralsnog niet aanwezig. Door tijdens haar dienstverband met [naam eenmanszaak eisende partij] (en zelfs onder werktijd) aan twee klanten van laatstgenoemde haar visitekaartje te geven, heeft [naam gedaagde partij] weliswaar de grens van hetgeen een goed werknemer betaamt opgezocht en zelfs overschreden, doch dit is onvoldoende om te kunnen spreken van het stelselmatig en substantieel benaderen van klanten. [naam gedaagde partij] betwist dat zij ook aan andere klanten van haar voormalige werkgever tijdens dat dienstverband haar visitekaartje gegeven heeft. Ter zitting heeft [naam eisende partij] weliswaar nog aangevoerd dat er méér dan de door [naam gedaagde partij] genoemde veertien klanten zijn overgegaan (volgens hem in totaal ten minste 21) doch die stelling is verder onvoldoende onderbouwd gebleven. Van tien van de veertien klanten waarvan vaststaat dat ze naar [naam gedaagde partij] zijn overgestapt, is bovendien onweersproken komen vast te staan dat ze zelf daartoe het initiatief genomen hebben.
Bij de stelling van [naam gedaagde partij] dat zij klanten van [naam eenmanszaak eisende partij] haar telefoonnummer gegeven heeft ten behoeve van haar echtgenoot of dochter kunnen vraagtekens gesteld worden, aangezien het dan veel meer voor de hand zou liggen om dan ook het telefoonnummer van haar echtgenoot/dochter te geven in plaats van haar eigen telefoonnummer, doch ook dit is op zichzelf onvoldoende om onrechtmatige concurrentie aan te kunnen nemen. Uit de verklaringen van de twee andere kapsters van [naam eenmanszaak eisende partij] te dien aanzien valt immers niet op te maken aan welke (en hoeveel) klanten [naam gedaagde partij] haar telefoonnummer gegeven heeft, noch of die klanten vervolgens ook klant van de eenmanszaak van [naam gedaagde partij] geworden zijn.
Het verwijt van [naam eisende partij], inhoudende dat [naam gedaagde partij] reeds tijdens haar dienstverband is begonnen met concurrerende werkzaamheden en dat er toen al klanten zijn vertrokken treft geen doel. Volgens [naam gedaagde partij] bediende zij voor eigen rekening immers met toestemming van wijlen de heer [naam vorige eigenaar eenmanszaak eisende partij] uitsluitend klanten die niet klant van [naam eenmanszaak eisende partij] waren (maar wel bijvoorbeeld echtgenoten/kinderen van die klanten) en bood zij daarnaast andere diensten die [naam eenmanszaak eisende partij] niet biedt (visagie etc.), terwijl [naam eisende partij] niet één klant noemt die reeds tijdens het dienstverband is overgestapt. Ten slotte vloeit uit het uitgangspunt dat het een werknemer in beginsel vrij staat zich na afloop van de arbeidsrelatie in vrije concurrentie met de ex-werkgever te begeven voort, dat het die werknemer vrij staat lagere tarieven te hanteren, zodat ook dát verwijt aan het adres van [naam gedaagde partij] haar doel mist.

Het bovenstaande in aanmerking nemend, is in het bestek van deze kort geding procedure onvoldoende vast komen te staan dat [naam gedaagde partij] onrechtmatig gehandeld heeft jegens [naam eisende partij], zodat de gevorderde voorzieningen dienen te worden afgewezen.

[naam eisende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij tot betaling van de aan de zijde van [naam gedaagde partij] gevallen proceskosten veroordeeld worden.

BESLISSING

Wijst de vorderingen af 

Veroordeelt [naam eisende partij] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [naam gedaagde partij] tot aan de datum van dit vonnis begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde.

Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.

Bron: www.rechtspraak.nl

 

Contact

Heeft u vragen? Wij staan voor u klaar.

  • Specialst Arbeidsrechtelijk & Fraude onderzoek

  • VIP Security
  • Cyber security
  • Ruim 29 jaar recherche ervaring
  • Keurmerkhouder: – BPOB-008 / POB 1232
Recherchebureau Heijm BV

Saturnusstraat 46-62
2132HB Hoofddorp (uitsluitend op afspraak)
M: 06-39473932
T: 020-8100929

POB vergunning: 1232
CBP: 1445601
KvK: 37120984
BTW: NL.814945697